Kort Geding Pleidooi Nicolai

in 2008

Hoe onze rechtsgang begon met een Kort Geding en eindigde bij de Raad van State

pleidooi:

Nicolaï advocaten specialisten bestuursrecht

Voorzieningenrechter Rechtbank
Amsterdam sector bestuursrecht
zitting 19 juni 2008
procedurenummers 08/1979, 08/2004 en 08/2010

1. inleiding

Heden zijn drie afzonderlijke verzoeken om voorlopige voorziening aan de orde.
Om praktische redenen en ter voorkoming van herhalingen heb ik de toelichtingen bij de verschillende verzoeken in één pleidooi verwerkt . Indien opmerkingen wor­den gemaakt die in het bijzonder één van de verzoeken betreft is het betreffende zaaknummer vermeld.
Voor alle drie de verzoeken geldt dat de werktijden en de hinder de twee verschil­lende onderwerpen zijn die vandaag ter discussie staan.

2. milieuvergunning

Een belangrijk punt is dat gedaagde bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet heeft onderzocht of het werkplatform als een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer moet worden aangemerkt en om die reden vergunningplichtig is.
Daar is gedaagde nog steeds mee bezig blijkens zijn brief van 4 juni j.l.
We mogen aannemen dat ten tijde van de beslissing op bezwaar het onderzoek wel zal zijn afgerond.
Het ontbrekende onderzoek is op zich al voldoende reden om het bestreden besluit te schorsen hangende de beslissing op bezwaar.
Beantwoording van de vraag of het werkplatform milieuvergunningplichtig is, is van cruciaal belang.

1. Artikel 4.10, tweede en derde lid Bouwverordening kunnen immers niet wor­den toegepast als het werken op het werkterrein van de Noord/Zuidlijn aan de Vijzelgracht milieuvergunningplichtig is.

2. Bovendien hebben verzoekers en alle andere omwonenden er groot belang bij dat niet alleen bescherming wordt geboden tegen geluidshinder door werktui­gen, maar tegen alle vormen van hinder die van het gebruik van het werkplat­form worden ondervonden.

3. Tenslotte is evenzeer van belang dat de Wet milieubeheer allerlei waarborgen ter bescherming van verzoekers biedt die bij toepassing van artikel 4.10 Bouwverordening ontbreken. Ik noem het rechtstreeks beroep op de ABRS, de beoordeling daarbij van het beschermingskader door de STAB, een stevige regeling met betrekking tot handhaving en strakke termijnen voor behande­ling van handhavingsverzoeken.
Die waarborgen worden alle ontdoken als gedaagde de weg bewandelt van artikel 4.10 Bouwverordening.

08/1979

Overigens is in het bezwaarschrift van Van Zwieten al voldoende aangetoond dat naar huidige rechtspraak en ook volgens de eigen bestuurspraktijk van gedaagde, het oprichten en gebruiken van het werkterrein voor de Noord/Zuidlijn aan de Vijzelgracht als een milieuvergunningplichtige inrichting moet worden aangemerkt.
Blijkens de rechtspraak is van belang of de bouwwerkzaamheden gedurende langere tijd frequent of continu worden verricht, waarbij ook het gegeven dat zij onderling samenhangen van betekenis kan zijn (zie o.a. ABRS 13 januari 2000, BR 2000, p. 234; ABRS 6 april 1999, M&R 1999, 81). Zowel de duur van de werkzaamheden op het werkterrein aan de Vijzelgracht als hun onderlinge samenhang leiden tot de conclusie dat er sprake is van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer.

De bestuursrechter acht een bouwproces van drie jaar en langer al van dien aard dat niet van werkzaamheden van tijdelijke aard kan worden gesproken.
Bij het ‘werkterrein zuidelijke toerit’ van de Boortunnel Groene Hart HSL ging het om een vergunning die in 2002 werd verleend en waarvan de werkzaamheden uiterlijk in 2005 zou­den zijn afgerond (ABRS 9 juli 2003m 200203679/1). De “benodigde tijdspanne” die ge­moeid was met het ophogen van een polder (enkele jaren) bracht de VzABRS ertoe om van een inrichting te spreken: “Dit leidt ertoe dat van een kortstondige, eenmalige activiteit geen sprake is. Gelet hierop is de Voorzitter van oordeel dat in dit geval sprake is van een ‘bedrij­vigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht’, en derhalve van een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.” (VzABRS 6 juni 1997, JM 1997, 61). In een andere zaak overwoog de Vz dat het oprichten en in werking hebben van een geluidswal als een inrichting moest worden aangemerkt “gelet op de tijd die de aanleg van de onderhavige geluidswal in beslag neemt”, namelijk maximaal vijf jaar (Vz ABRS 14 oktober 1999, JM 2000/68).
Voor u is er dus al voldoende grond om tot een voorlopig rechtsoordeel te komen dat het bestreden besluit in de hoofdzaak geen stand zal houden aangezien artikel 4:10, derde en vierde lid, Bouwverordening niet van toepassing zijn.

Overigens dient ook bij twijfel voorrang gegeven te worden aan de toepasselijkheid van de Wet milieubeheer, juist omdat die wet, zoals zojuist aangegeven, allerlei waarborgen kent die aan de omwonenden niet mogen worden ontnomen. Zeker niet nu het werkplatform méér dan 12 jaar in gebruik zal zijn en zo bezien meer de trek­ken heeft van een industrieterrein dan van een bouwplaats.

3. werktijden

Verzoekers weten sinds het begin van deze eeuw dat de Vijzelgracht op de schop ging voor het station van de Noord/Zuidlijn.
Rond 2002 zijn de werkzaamheden begonnen. Verzoekers en andere belanghebbende omwonenden zijn geen querulanten. Zeven jaar lang hebben zij ellende ondergaan zonder bij de rechter aan te kloppen. Zij hebben hun best gedaan om zich als goede burgers op te stellen en te aanvaarden dat hun eigen belangen moeten wijken voor het gemeenschapsbelang. Maar nu is de rek eruit. Ze trekken het niet meer.
Zo eenvoudig ligt dat.

De lengte van de periode van overlast (ooit -dachten zij – afzienbaar) heeft proporties aangenomen van ongeëvenaarde aard.
Natuurlijk is er de Verordening voor nadeelcompensatie om burgers wier leven be­schadigd wordt financieel tegemoet te komen. Maar sommige beschadigingen zijn niet meer financieel te vergoeden.

08/2010

Laten we de kinderen van Helena van Gelder eens nemen. Overigens zijn er bij de omwonenden méér gezinnen die in vergelijkbare situaties verkeren.
De fotoreportage van wat de tweejarige hummel Van Gelder op weg naar de peuter­speelzaal ervaart, is al gruwelijk genoeg. Tel daar eens de bouwproces-jaren bij op die daarna nog gevolgd zijn en die nog komen, jaren van herrie, hekken en een on­herbergzaam leefmilieu op straat. Een jongetje, een Amsterdams burgertje aan wie gedurende zijn gehele jeugd, 13 jaar lang, een stuk leven wordt ontnomen dat door de Amsterdamse gemeenschap wel wordt gegund aan de andere ‘normale’ kinderen – normaal, d.w.z. die niet leven in een situatie van ‘abnormale en excessieve schade’ (het criterium voor nadeelcompensatie). Zo’n verminking is echter niet met geld goed te maken; daar passen maatregelen die getuigen van een menselijke maat in plaats van een puur financiële benadering.

08/2004

In de bezwaarschriften van de ondernemers, Jos Harm van de haardenwinkel, de heer Landshoff van Panini en de exploitant van de kunstgalerie Peter Doeswijk wordt ook aandacht gevraagd voor de menselijke maat. Dertien jaar lang iemands arbeids­vreugde (die een ondernemer bij de exploitatie van zijn zaak ervaart) frustreren, dat los je niet op met een tegemoetkoming in gederfde omzetten.
Voor u als Voorzieningenrechter ligt het even eenvoudig: het is in dit geding kiezen voor de menselijke maat of niet.

Verzoekers vragen u niet om het hele bouwproces stil te leggen, maar wel om rust in de avond en in het weekeinde; gewoon rust, even geen werk op straat, even weer de veiligheid en de auditieve en visuele ervaring van vóór de aanvang van het bouwpro­ces. Even geen bewegende kranen, wachtende vrachtwagens, getimmer en gejekker. Dat is toch niet te veel gevraagd.

Gedaagde voert aan dat het geld gaat kosten als er niet op de avond en het weekeinde wordt doorgewerkt.
Zo staat het letterlijk in de overwegingen:
“dat in dit geval het financiële belang dat is gemoeid met een snelle voort­gang van de werkzaamheden voor ons zwaarder weegt dan het belang van omwonenden”.
Sterker nog, kennelijk waren er al contracten met de aannemer afgesproken die in avond en weekend-werk voorzien en vreest gedaagde een financiële claim van de aannemer als dat niet wordt doorgezet
In de notitie voor de Leden van de Raadscommissie Verkeer en vervoer van 20 de­cember 2007 staat letterlijk: “Voor de fase van het ontgraven is in de planning uitge­gaan van werktijden van maandag tot en met vrijdag van 7.00 tot 22.00 uur en op zaterdag van 9.00 tot 17.00 uur. Dit is ook vastgelegd in het contract met de aanne­mer” (bijlage 5 bij het Grijsboek dat onder productie 6 is opgenomen).

Voor gedaagde geldt klaarblijkelijk slechts de financiële maat en de menselijke maat is in de belangenafweging nergens terug te vinden.
Daar komt nu bij dat de hele redenering dat het avond- en weekendwerk wel moet plaatsvinden, op los zand is gebaseerd.
Het station zou ‘boorontvangstgereed’ moeten zijn op een bepaald moment. Dat zal wel waar wezen. Maar is het nu werkelijk onoverkomelijk als dat dan maar een twintig weken later wordt? Waar praten we over als het gaat om een bouwproces van 12 tot 13 jaar? Over een menselijke maat gesproken!

Of is de zorg uitsluitend om financiële claims van de aannemer te voorkomen, die kennelijk al een contract heeft waarin het overwerk op avonden en weekeinden is afgesproken? Dan had de gemeente dat contract maar niet zo moeten sluiten. Het mag toch niet zo zijn dat een gemeente door het zelf sluiten van een contract feiten en belangen kan construeren die de rechter zou moeten respecteren bij de bescher­ming van burgers tegen overlast!
Ook als de financiële maat wèl voorrang zou mogen krijgen boven de menselijke maat en als in het ‘financiële belang’ van de gemeente een grond zou mogen worden gevonden om de omwonenden met avond- en weekendwerk te blijven lastig vallen, blijft de belangrijkste vraag of gedaagde wel voldoende heeft hardgemaakt dat reeds nu vast staat dat die werktijden nodig zijn.
Dat is geheel niet het geval, zodat aan het bestreden besluit niet alleen wegens het ontbreken van de menselijke maat maar ook anderszins een gebrekkige motivering ten grondslag ligt.

A. In de eerste plaats kan binnen de normale werktijden harder worden gewerkt. Het aantal vrachtwagens voor de grondafvoer is de afgelopen maanden bij­voorbeeld niet op het maximale niveau geweest dat was aangegeven.

B. In de tweede plaats is de ‘geplande’ datum van ‘boorontvangstgereed’ geheel gegrond op een niet feitelijk onderbouwde verwachting over het verloop van het boorproces dat bij het natte Damrak nog moet starten. Dat er nog allerlei onverwachte situaties en tegenslagen kunnen opdoemen, wordt door het Pro­jectbureau erkend. Een boor die uit de route loopt (zoiets is bij het boren van de tunnel onder de Schelde in Zeeuws-Vlaanderen gebeurd), een boor die het begeeft, stukken onvermoede stadswal waar men ineens op stuit, een proces van grondbevriezing dat langer duurt, van alles is denkbaar dat al snel een 10 tot 20 weken vertraging zal opleveren, zodat de winst van 20 weken die over de rug van de omwonenden van het Vijzelgrachtproject zou moten worden binnengehaald, helemaal niet nodig is.
In de brief van 7 mei 2008 (productie 8) wordt uitdrukkelijk door het Project­bureau toegegeven dat niet feitelijk kan worden onderbouwd dat het werkelijk nodig zal zijn dat het station aan de Vijzelgracht begin oktober 2009 ‘boor­ontvangstgereed’ zal moeten zijn.
In die brief staat dat de “planning derhalve regelmatig (wordt) bijgesteld op opgetreden ont­wikkelingen en voortschrijdende inzichten”.

C. In de derde plaats is de vraag op welk moment met het boren op de Vijzel­gracht moet worden begonnen weer afhankelijk van de vraag over de voort­gang van het bouwproces aan de Ferdinand Bolstraat. De bewoners daar heb­ben zich al geroerd en hebben niet minder sterke papieren dan de omwonen­den van de Vijzelgracht om de overlast te bestrijden die in de visie van ge­daagde zich daar – waar honderden bewoners direct aan de bouwplaats wonen – nog sterker voordoet.
Ook kan men zich daar beroepen op een spijkerharde toezegging van de wet­houder dat er na 19.00 uur en in het weekeinde niet gewerkt zou worden.
Alles wijst erop dat in het kader van het terugdringen van bouwoverlast de aanleg van het station Ceintuurbaan veel minder snel zal kunnen worden ge­realiseerd dan in de planning is verondersteld. Maar dan is er ook geen ‘haast’ met betrekking tot het ‘boorontvangstgereed’ zijn van het station Vijzelgracht.
Kortom het is op dit moment volstrekt onzeker of de boor op het geplande moment vanaf het Damrak bij de Vijzelgracht zal kunnen arriveren en evenzeer volstrekt on­zeker of het station aan de Ferdinand Bolstraat op de geplande datum boorontvangst­gereed zal zijn. Alles is op los zand gebaseerd (behalve de financiële claim van de aannemer).

Niet alleen de ondeugdelijke motivering maar ook strijd met het vertrouwensbeginsel zal ertoe leiden dat het bestreden besluit in de hoofdzaak geen stand zal houden (nog afgezien van de bevoegdheidskwestie in het licht van de toepasselijkheid van de Wet milieubeheer ).
Uitdrukkelijk is immers in de vergunde bouwvergunningen aangegeven dat er voor het werken buiten de tijd tussen 7 en 18 uur slechts incidenteel een ontheffing zou worden gegeven (productie 9):
“Ontheffing wordt slechts in enkele gevallen verleend”.

Ook in de voorlichtingsfolder voor de buurt die in het voorjaar 2003 is verspreid, is uitdrukkelijk vermeld (zie productie 2) “Werktijden en hinder: op het bouwterrein wordt gewerkt van maandag tot en met vrijdag overdag van 7 tot 18 uur.”
Het bestreden besluit, voor zover daarbij niet wordt verboden om buiten de periode van maandag t/m vrijdag telkens van 07.00 tot 18.00 uur op het werkplatform werk­zaamheden te verrichten, dient dan ook te worden geschorst.

4. bescherming tegen hinder.
08/2004
Het bestreden besluit getuigt voorts, zoals in het bezwaarschrift gemotiveerd is aan­gegeven, van onbegrijpelijke en ondeugdelijke voorschriften die betrekking hebben op het tegengaan van hinder en ontbeert een algemeen voorschrift dat een grens stelt aan het te produceren lawaai.
Al aangenomen dat artikel 4.10, derde en vierde lid, Bouwverordening toepasselijk is, brengt een juiste toepassing van die bepalingen voor een bouwproces als het on­derhavige mede dat een geluidsniveau wordt bepaald aan de hand van de richtwaar­den die in de Handreiking Industrielawaai worden gehanteerd. Ook in de door ge­daagde ingebrachte ontwerpbeleidsnotitie Bouwlawaai geldt als uitgangspunt dat
“bouwactiviteiten worden gelijkgesteld aan industriële activiteiten” (Richtlijn 7 onder a).

Gedaagde is het blijkens de ontwerpbeleidsnotitie Bouwlawaai met verzoekers eens dat toepassing van de Circulaire Bouwlawaai 1991 niet geschikt is. In die ontwerp­beleidsnotitie staat:
“Met name voor ‘langdurige activiteiten’ ontbreekt een richtlijn voor de rela­tie tussen de duur van de hinder en de mate van hinder. Ook bij het verlenen van een ontheffing voor het werken buiten de reguliere werktijden is er be­hoefte aan een toetsingskader.”
Het bestreden besluit is echter wèl gestoeld op de criteria van de Circulaire Bouwla­waai 1991 want ook al is in de vergadering van 17 december 2007 aangegeven dat DMB het wenselijk acht om de conceptbeleidsnotitie Bouwlawaai te hanteren, het bestreden besluit is gestoeld op een akoestisch onderzoek (en daarnaar wordt in de voorwaarden ook uitdrukkelijk verwezen) dat gegrond is op de Circulaire Bouwla­waai 1991.

In de Inleiding van dat rapport, dat onderdeel uitmaakt van de aanvraag, is immers expliciet aangegeven:
“De berekende geluidniveaus worden getoetst aan de landelijke richtlijn Cir­culaire bouwlawaai.”
Van een toetsing aan de Handreiking Industrielawaai blijkt nergens, noch van een toetsing aan de conceptbeleidsnotitie Bouwlawaai.

Bovendien is verzuimd grenswaarden te stellen, terwijl toepassing van artikel 4:10, tweede en derde lid, Bouwverordening dat vergt.
Dat is blijkens de ontwerpbeleidsnotitie Bouwlawaai ook het uitgangspunt van ge­daagde:

“In de uitvoeringsvoorschriften bij de bouwvergunning wordt er wel een link gelegd met artikel 4.10 Bouwverordening. In de uitvoeringsvoorschriften is bepaald dat voor de start van de werkzaamheden afspraken met de buiten­dienstinspecteur moeten worden gemaakt over onder andere: het uitvoeren van voorzieningen waardoor geluidsoverlast voor omwonenden of overigens voor de omgeving zoveel mogelijk wordt beperkt. (…) Aan de ontheffing (…) kunnen zodanige voorschriften worden verbonden om de hinder toe een mi­nimum te beperken, bijvoorbeeld ten aanzien van het maximale geluidsni­veau, de situering van de geluidsbronnen of de frequentie en tijden van het gebruik.”
Het bestreden besluit zal dus in bezwaar moeten worden herzien waarbij met toetsing aan de Handreiking industrielawaai grenswaarden met betrekking tot het bouwlawaai alsnog als voorschrift aan het bestreden besluit zullen moeten worden verbonden.
Reeds om die reden dient het bestreden besluit op dit punt te worden geschorst.

Voorts dient een voorlopige voorziening te worden getroffen dat gedaagde bij uitvoe­ring en handhaving van de uitvoeringsvoorschriften van de voor het project ver­leende bouwvergunningen de normen aanhoudt en toepast van de Handreiking Indu­strielawaai.
Van één activiteit staat al op voorhand vast dat deze een geluidsoverlast veroorzaakt die niet kan voldoen aan de normen van de Handreiking Industrielawaai, en evenmin aan die van de conceptbeleidsnotitie Bouwlawaai en de Circulaire Bouwlawaai 1991. Het gaat om het met een sloophamer jekkeren.
Zonder nadere maatregelen (zoals het oprichten van een overkapping) zal die werk­zaamheid niet kunnen worden verricht zonder in strijd te komen van de gebruikelijk toepasselijke geluidsnormen.

Omdat het Projectbureau zich ervan bewust is dat uiteindelijk aan beperking van de geluidshinder niet valt te ontkomen – het wachten is kennelijk nog slechts op de rechter die toepassing van de Wet milieubeheer afdwingt -, is bij het Damrak al ge­kozen voor het realiseren van een (enorme) overkapping. Zie productie 12.
Aan zulke maatregelen valt nu eenmaal niet te ontkomen. Blijkens het akoestisch rapport is om de geluidsoverlast van het onderdaks jekkeren te beperken ook gedacht aan het overkappen van de bouwopening. Maar de directievoerder voelt daar niets voor.

“Het verminderen van de geluidsuitstraling vanuit de bouwopeningen kan in theorie door het afdekken van de openingen of het aanbrengen van geluidab­sorberend materiaal tegen de verticale delen van de bouwopeningen. Door de directievoerder is aangegeven dat het afdekken van de openingen niet wense­lijk is en om meerdere redenen niet tot de mogelijkheden behoort. Wel zou in combinatie met het jekkeren met een zware hamer aan de onderzijde van de bouwopening een afscherming in de vorm van beplating kunnen worden aan­gebracht. Vanwege de vereiste ventilatievoorzieningen mag de bouwopening echter niet geheel afgesloten worden.” (pag. 16)
Het oprichten van een overkapping behoort natuurlijk wel tot de mogelijkheden; maar daar zijn kosten aan verbonden die men liever wil vermijden.
Omdat zolang geen overkapping is gerealiseerd, het gebruik van de sloophamer een geluidshinder oplevert die in strijd is met alle normen, had gedaagde het gebruik daarvan moeten verbieden. Dat heeft hij niet gedaan.
Die fout zal in bezwaar moeten worden hersteld.
De voorlopige voorziening dient dus te worden getroffen dat gedaagde het gebruik van de sloophamer (jekkeren) als ontoelaatbaar aanmerkt en daartegen optreedt.

5. slot
Leefklimaat, levens- en arbeidsvreugde, blijkens het bestreden besluit vallen die menselijke kwaliteiten allemaal in het niet bij het voorkomen van financiële tegen­vallers, waarvan overigens in de verste verte nog niet vast staat dat die zich zullen voordoen als het werken op normale werktijden en met inachtneming van normale overbelastnormen wordt voorgeschreven.
Het gaat om omwonenden en ondernemers die jarenlang in de waan zijn gebracht dat het karwei in enkele jaren zou zijn geklaard en dat in 2008 de straat weer klaar, schoon en mooier dan ooit zou zijn; die daarop hun leven en bedrijfsvoering ook hebben ingesteld. Burgers die in de boot zijn genomen en over wier rug jarenlang ook volgens de eigen normen van gedaagde ontoelaatbare herrie en andere overlast is toegebracht.

In oktober 2002 werd met veel tamtam een BLVC-plan aangekondigd over de aanleg van de Noord/Zuidlijn (bereikbaarheid, leefbaarheid, veiligheid en communicatie):
“Hoofddoel is ervoor te zorgen dat de stad leefbaar en bereikbaar blijft tij­dens de aanleg”(productie 1).

In het voorjaar 2003 werd de bewoners voorgespiegeld dat de herrie en overlast maar zo’n twee jaar zou duren.
“Als na ongeveer 2 jaar de wanden en het dak klaar zijn, ligt er een grote betonnen doos in de grond (…) Op straat kan dan de vroegere situatie weer worden hersteld. Voor de ondergrondse afbouw blijft voor de verdere bouw­tijd alleen een klein werkterrein nodig. (…) De werkzaamheden starten in april 2003 en zijn eind 2008 klaar. Vanaf begin 2005 wordt alleen onder­gronds gewerkt.” (productie 2 – onderstreping toegevoegd)

In 2005 werd dit nog steeds volgehouden, hoewel enkele jaren daarvoor klaarblijke­lijk al besloten was om de geluidsarme ontgravingstechniek te vervangen door een andere methode die wèl overlast zou gaan veroorzaken:
“Als de wanden en het dak klaar zijn, herstelt men snel de situatie boven de grond. Zonder daar veel van te merken, wordt vervolgens de ruimte tussen de wanden afgegraven.”(productie 3 – onderstreping toegevoegd).

De werkelijkheid bleek een andere. Het zogeheten werken waarvan niet veel “te merken” zou zijn, bleek in feite een continu proces van ontoelaatbare geluidshinder, overlast en onveiligheid, waarvan het Projectbureau moest toegeven dat het ontoe­laatbaar was.
In maart 2007 (productie 4) klaagden bewoners over lawaai dat zo erg was dat het oorpijn veroorzaakte en te horen was tot in de Scheldestraat; een herrie met zodanige geluidsimpulsen dat een gehanteerde geluidsmeter ‘out of reach’ aangaf. En ook klaagden zij dat er ernstig bouwlawaai werd veroorzaakt op uren dat was afgespro­ken dat die werkzaamheden niet zouden plaatsvinden.
De vertegenwoordigers van het Projectbureau (de heren Angenent en Andriessen) moesten erkennen dat het tegen de afspraken was. Bovendien werd erkend dat papier en praktijk vaak uiteen liepen:
“Paul Andriessen zegt dat er nu 4 jaar ervaring is met het werken van Noord naar Zuid. Het blijkt dat verschil tussen de plannen op papier en de praktijk soms tegenvalt. Hij beseft dat wat de bewoners meemaken niet mis is en stelt zich de vraag hoe de overlast te voorkomen is in de toekomst.”
Bovendien bleek op een gegeven moment dat voor een andere methode van ontgra­ving was gekozen: niet via een pijpleiding maar door middel zogeheten droge ont­gravingen en afvoer over de weg met grote vrachtwagens. Van het hydraulisch ont­graven via een pijpleiding “bleken de kosten zo hoog te zijn” dat men ervan afzag (notulen klankbordgroep – productie 4).

In een grijsboek (productie 6) en een raadsadres (productie 5) konden de omwonen­den goed beargumenteerd aantonen, hoezeer zij jarenlang in de boot zijn genomen en in een verdomhoekje zijn geplaatst.
Dit is de eerste keer dat de omwonenden zich tot een rechter wenden om bescher­ming te verlangen om het ‘leefbaarheidsbederf’ te beperken.

Het bouwproces is wat betreft lengte en intensiteit ongeëvenaard; niet minder ongeë­venaard is de discrepantie tussen papier en praktijk. Tussen de waan van een korte overlastperiode waarin burgers zijn gebracht en de nachtmerrie die zich uiteindelijk heeft gerealiseerd.
“Bij alle voorbereiding en inspraak werden wij gehoord, dachten mee en voelden ons betrokken. Van verzet tegen de metrobouw was geen sprake.
Als na 6 jaar de mensen ineens duidelijk wordt dat het nog eens 5 jaar gaat duren, is de schok groot en een gevoel van belazerd te worden alom aanwe­zig”, schreven de omwonenden in maart 2008 (productie 7).
Enkele weken later zou de wethouder aan de verzamelde Pers meedelen dat door tegenvallers bij het Damrak het nog eens twee jaar langer zou gaan duren!

In de reeds geciteerde brief schreven de omwonenden:
“Het is juist dat bij ons ‘de koek op is’, ‘wij zijn het zat’ en ‘de overlast beu’. Stadsbestuur, college, kom alsnog over de brug! Handhaaf redelijke werktij­den en beschouw ons ook als bouwkosten.”

Gedaagde heeft blijkens het bestreden besluit de menselijke maat niet willen hante­ren en aan de bewoners en ondernemers de gebruikelijke avond- en weekendrust willen gunnen.
En dat uitsluitend om kosten te besparen! Want met het werken in de avonden en in het weekeinde was een “financieel belang” gemoeid; snelheid was gewenst.

Maar waar praten we over: 20 weken winst op een project dat in 2015 zal zijn beëin­digd! Koste wat het kost moest een willekeurige (immers volstrekt onzekere) datum van ‘boorontvangstgereed’ worden doorgedrukt wat ertoe leidt dat gepijnigde bewo­ners nog meer ellende wordt bezorgd!
En bovendien: wie zegt dat er niet wat sneller kan worden gewerkt?
In dat verband is het frapant dat afgelopen maandagavond (Duitsland speelde in de EK) de bouwvakkers van de Duitse aannemer die de werkzaamheden uitvoert, ineens vrij kregen ook al is er zo’n haast met het bouwproces. Een menselijke maat hante­ren, kan dus wel, maar kennelijk alleen ten nadele van verzoekers.

6. vorderingen

1. In de zaak 08/1979
Verzocht wordt om het bestreden besluit te schorsen en om gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.

2. In de zaak 08/2004
Verzocht wordt het bestreden besluit te schorsen en voorts gedaagde te gelasten bij de invulling en handhaving van het aan de bouwvergunning A1/0290-1998 verbon­den uitvoeringsvoorschrift, luidende:
“Maatregelen moeten worden getroffen waardoor geluidsoverlast voor om­wonenden of overigens voor de omgeving, ten gevolge van de bouw- c.q. sloopactiviteiten, zoveel wordt beperkt als redelijker wijze mogelijk is”,
de normen van de Handreiking Industrielawaai toe te passen en voorts het gebruik van de sloophamer als ontoelaatbaar aan te merken en daartegen op te treden, alsmede gedaagde te gelasten bij de uitvoering en handhaving van het aan de bouw­vergunningen A1/0444-1998 en A01/0074-2003 verbonden uitvoeringsvoorschrift, luidende:
“Het werk moet worden uitgevoerd met inachtneming van de door de Milieu­dienst aan de vergunninghoud(st)er kenbaar gemaakte dan wel te maken ei­sen”, het gebruik van de sloophamer te verbieden en voor het overige de eis te stellen dat de veroorzaakte geluidshinder dient te blijven binnen de normen die vervat zijn in de Handreiking Industrielawaai.

Voorts wordt verzocht om gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.

3. In de zaak 08/2010
Verzocht wordt het bestreden besluit te schorsen en voorts gedaagde te gelasten bij de invulling en handhaving van het aan de bouwvergunning A1/0290 verbonden uit­voeringsvoorschrift, luidende:
“Maatregelen moeten worden getroffen waardoor geluidsoverlast voor om­wonenden of overigens voor de omgeving, ten gevolge van de bouw- c.q. sloopactiviteiten, zoveel wordt beperkt als redelijker wijze mogelijk is”,
de normen van de Handreiking Industrielawaai toe te passen en voorts het gebruik van de sloophamer als ontoelaatbaar aan te merken en daartegen op te treden, alsmede gedaagde te gelasten bij de uitvoering en handhaving van het aan de bouw­vergunningen A1/0444-1998 en A01/0074-2003 verbonden uitvoeringsvoorschrift, luidende:
“Het werk moet worden uitgevoerd met inachtneming van de door de Milieu­dienst aan de vergunninghoudster kenbaar gemaakte dan wel te maken ei­sen”, het gebruik van de sloophamer te verbieden en voor het overige de eis te stellen dat de veroorzaakte geluidshinder dient te blijven binnen de normen die vervat zijn in de Handreiking Industrielawaai.

Voorts wordt verzocht om gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.